Boos

‘Als ik het had gevraagd, had je nee gezegd.’
‘En daarom heb je het maar niet gevraagd!’
‘Klopt toch? Je had nee gezegd, of niet?’
‘Ja, ik had er niet mee ingestemd.’
‘Zie nou wel!’
‘Maar nu zet je me voor het blok. Ik kan geen kant meer op. Als ik nu nee zeg, ben ik de kwaaie peer.’
Dit was een telefoongesprek, maar toch zag ik de ander de schouders ophalen. Hij vond dat ik moeilijk deed: ‘In mijn vorige baan, kon ik dit soort dingen zelf bepalen. Hier schijnbaar niet!’ Hij vond mij star. Hij maakte van mij de bureaucraat die zich verschool achter bevoegdheden, verantwoordelijkheden en formulieren. Hij bedoelde het immers goed.
Ja, hij bedoelt het goed, maar hij treft me in een slechte week. Ik heb me al over meer dingen boos gemaakt, niet in de laatste plaats over mezelf. In deze stemming ben ik het bij voorbaat met iedereen oneens. Nukkig en nors word ik, als in de hoogtijdagen van mijn pubertijd. Mijn empathisch vermogen reikt al niet zo ver, maar deze week leef ik me nergens meer in in.
Ik wacht op een pardon, iets van erkenning voor mijn standpunt. Maar de ander is niet veel anders dan ik. Hij vindt dat hij gelijk heeft. Hij heeft het beste met iedereen voor. Hij geeft zijn fout niet toe, want hij heeft niets fout gedaan. Ik hoor mezelf zeggen: ‘wie heeft er nu niet nagedacht?’
Het genot van de verontwaardiging is verleidelijk. Het principe is belangrijker dan de oplossing. Ik schaam me ervoor, maar ik kan het niet laten. Ik ben overtuigd van mijn gelijk en mijn ego is groter dan mijn hart. Nee blijft nee. De puber in mij rent boos de trap op en gooit de slaapkamerdeur hard achter zich dicht.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.