Maandag

De afgelopen weken fietste ik elke dag door een vrijwel verlaten groene corridor naar het centrum van de stad. Ik kwam niemand tegen. Hooguit een man met hond, of een hardloper. De rest van de stad ontbrak op mijn route. Het was soms spookachtig stil. Ergens in al die huizen zaten de kinderen, maar je zag of hoorde ze niet, alsof ze van de ene op de andere dag verdwenen waren, alles achterlatend dat aan hen herinnerde en voor hen bestemd was. Door die vreemde leegte, die getuigde van hun aanwezigheid ooit, fietste ik. Niet meer dan een van de laatste inwoners, die bovendien de ramp volkomen was ontgaan.
Maar vandaag is het weer spitsuur op het Gerrit Schultepad en het Spoorbaanpad. Ineens zijn ze er weer. In kleine groepjes komen ze uit de straten. Opgewekt, of juist een beetje sjacherijnig. Soms met extra vaders en moeders erbij. Ze lopen over het fietspad, links en rechts, steken zomaar over, rennen en gillen. Ze duwen en stompen elkaar, trekken elkaar aan de arm en springen elkaar op de nek. Wat is hen allemaal overkomen deze zomer en wat hebben ze elkaar gemist. Ik slalom er doorheen als een vreemde eend in de bijt. Een volwassen man in een grijs pak op een hele grote degelijke herenfiets.

Dit bericht is geplaatst in samenleven en getagd , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.