Zomermiddag

Hoe warm zou die mier het hebben? vroeg ik mij af bij dertig graden in de achtertuin. Ik volgde vanuit de luie tuinstoel een kleine zwarte mier die over het zand heen en weer liep. Hij was de weg kwijt nu we een rij stenen hadden weggehaald voor het nieuwe terras. Het kleine mierennest dat daarbij tevoorschijn kwam, was ontzet. De zon was genadeloos heet. De mieren liepen in paniek alle kanten op en zochten houvast in geursporen, die onderbroken en verstoord waren.
De zwarte mier die ik in de gaten hield, kroop onder mijn voet en liep even later langs mijn enkel omhoog over mijn scheenbeen. Een eenvoudige veeg van mijn rechterhand zou voldoende zijn om hem weer met alle poten op de grond te zetten of zou hem zelfs voorgoed uit zijn lijden verlossen, maar ik liet hem lopen en weerstond de kriebelige sensatie toen hij over mijn knie kroop.
Na de knie was de verticale klim voorbij en kon hij horizontaal verder over mijn bovenbeen. Het moet voor hem een soort hoogvlakte zijn met haren als dunne bladerloze bomen. Hij slalomde in een schuin spoor naar de binnenkant van mijn dij, waar hij in de verte, vibrerend in de hete lucht, vermoedelijk een koele donkere plaats zag opdoemen in de vorm van mijn broekspijp.
Het zou een goede plek zijn om een nieuw mierennest te beginnen. Als hij dat de boel zou hebben verkend, kon hij zijn hele familie gaan halen. Zover liet ik het niet komen. Vlak voor de ingang van zijn bestemming, schoot ik hem met een luie vingerknip de tuin in, waar hij verdween tussen de wilde geraniums.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.