Voorstelling

We zitten in twee rijen van veertig, met onze jas aan en een dekentje over de benen, in de voormalige distributiehal van Tell Sell aan de Koningsbeltweg in Almere. We hebben allemaal een koptelefoon op en kijken uit over een decor zo groot als een half voetbalveld.
Het decor is goeddeels leeg. Het is een compositie van verrijdbare lampen en kartonnen dozen. De grote pilaren in de hal trekken langgerekte schaduwen over de betonnen vloer. In de hoek, meer dan vijftig meter van ons vandaan, staat een kast, een tafel en een stoel, waar een figuur zit onder een linnen laken.
Op mijn koptelefoon hoor ik het ruisen van de regen, als de voorstelling begint. De man werpt het laken van zich af, staat op en komt naar ons toe. Hij vertelt over de dood van zijn vader, over het huis waar hij uit moet, over de ontreddering, de eenzaamheid en de pijn. Over de bank in het park, over de ontmoeting met een vrouw en over de brutaliteit van de liefde.
We zien hem de grote ruimte doorkruizen. Hij loopt op zijn tenen, hij schuifelt, rent en schrijdt. Hij valt op zijn knieën en kruipt over de vloer. Zijn verhaal springt van de hak op de tak, met commentaar op commentaar. Hij weegt en ontleedt de woorden en bespreekt de ontoereikendheid daarvan. De man is gek, neurotisch, misschien autistisch. Hij staat aan de zelfkant. Hij praat in zichzelf en met zichzelf. Af en toe spreekt hij ons aan, maar het is meer een vorm dan een poging tot contact.
De liefde heeft hem overvallen, als een onvermijdelijk lot. En ik zit in zijn hoofd. Een hoofd zo groot als een distributiehal. Een pakhuis vol herinneringen en gedachten. Door de koptelefoon hoor ik zijn stem. Ik versta hem ook als hij iets fluistert, ver weg van mij in een uithoek van de hal. Ik hoor zijn adem, het hijgen en het snotteren, zoals ik mezelf kan horen als ik hijg of snotter. Niets kan mij ontgaan. Ik kan, net als hij, niet ontsnappen.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.