Vijfenzeventig

Om de vijfentwintig columns veroorloof ik me even iets te schrijven over het schrijven zelf. Sinds nummer vijftig wordt elke column niet alleen geschreven, maar ook nog door een ander gelezen. Dat heeft de schrijfervaring wel veranderd. Ongemerkt is de lat hoger komen te liggen. Ik kan de lezer niet opzadelen met niemendalletjes of vingeroefeningen, het moet elke keer iets om het lijf hebben.
Eigenlijk is ook tweehonderd woorden niet meer genoeg, de gemiddelde lengte moet nu minstens driehonderd woorden zijn (en ook zeker niet meer) om aan de verwachtingen te voldoen.
Maar het moeilijkste is de onderwerpkeuze. Er is veel dat mij bezighoudt, maar het meeste daarvan is niet bestemd voor de openbaarheid. Alleen al mijn werk bij de gemeente is goed voor honderden columns, maar ze zullen het me daar niet in dank afnemen, als ze herkenbaar figureren in mijn verhalen. Ook mijn echtgenoot wil onze huwelijksgeheimen niet op straat terugvinden. Hij klaagt nu al dat hij soms meer in deze column leest, dan ik aan het ontbijt vertel.
En ten slotte is er nog het grote arsenaal van boosheid, frustratie, verdriet en al die grote en kleine gevoelens, die me wel afleiden, maar waar ik de lezer niet mee durf lastig te vallen. Zo ligt na vijfenzeventig columns de uitputting op de loer. Maar ik maak me niet ongerust. Ook voor de komende vijfenzeventig dagen zijn er onderwerpen genoeg. Tot nu toe kwamen ze steeds vanzelf.

Dit bericht is geplaatst in schrijven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.