Geluid

‘Wat is het geluid van één klappende hand?’, vraagt de Zen-meester aan zijn leerling. De leerling mag daar over mediteren en komt er achter dat wat de vijf zintuigen precies waarnemen, zich moeilijk in woorden laat vangen. En daar begint proza, poëzie of wartaal.
Zo probeerde ik afgelopen maandag nog te beschrijven hoe ruitenwissers klinken in een donkere auto op de snelweg en zocht ik mijn toevlucht in collages van klinkers (tawoeftiktik). Zo’n kunstgreep is opvallend onnauwkeurig.
De woorden voor geluid zijn schaars. Het zijn er een stuk of honderd exclusief de geluiden van mens en dier. In het Nederlands hebben de helft van de klankwoorden te maken met ons weer: spatten, spetteren, kletteren, klateren, tikken, ratelen, druppelen, ruisen, om er maar een paar te noemen. De wind giert, raast, fluit, blaast of buldert. Maar verder is de taal zo rijk nog niet.
Je kunt ook je toevlucht nemen tot de vergelijking. De snelweg in de verte is als de branding van de zee. Het drumstel klinkt als de pannenset van Piet. De secretaressekamer is als het kippenhok van mijn opa.
Als dat niet de juiste snaar raakt, dan is er nog de suggestie, die het geluid bij de lezer oproept. ‘Hoor hoe het bos gebukt gaat onder de storm’, schrijft de schrijver, en de lezer hoort het piepen en kraken van de bomen. Meer romantisch. ‘De leeuwerik, hoog in de lucht, vertelt ons het verhaal van het land dat hij aan de horizon al ziet.’ Dan hoef je zijn geluid niet meer in ‘frruutjes’ en ‘prrietjes’ te vangen. Na Jan Hanloo heeft zich daar niemand meer aan gewaagd. Daarom zijn de meeste verhalen geluidloos.
Na twee dagen komt de Zen-meester terug bij zijn leerling die nog steeds mediteert over het geluid van één klappende hand, en geeft hem een klap in zijn gezicht. ‘Auw’, roept de leerling. ‘Nu weet je het’, zegt de meester.

Dit bericht is geplaatst in schrijven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.