Maar

Een collega zei tegen me dat ze in beleidsteksten en raadsbrieven het woord maar zoveel mogelijk vermijdt. Volgens haar roept een tekst dan minder spanning op. Mijn eerste reactie was: ‘Wat een onzin!’, maar zo reageer ik vaak als ik iets niet begrijp. Als ik er langer over nadenk, dan geef ik haar gelijk.
In een politieke context is er geen plaats voor maar. Er zijn twee opties: voor of tegen. Als je stemmen wilt winnen, moet je overtuigen. Het woord maar helpt dan niet. Het toont aarzeling. Het zegt dat een andere opvatting mogelijk is, een ander belang of een andere uitkomst. In het normale leven is maar heel gebruikelijk. In de politieke arena niet. Je helpt tegenstanders in het zadel. Het roept spanning op.
Het woord maar benadrukt het conflict tussen twee beweringen. Ik hou van haar, maar ook van hem. Als je het woord niet gebruikt, is dat conflict niet zichtbaar. Ik hou van haar en ik hou van hem. Niets aan de hand. Ik investeer en houd de uitgaven in de hand. We willen burgerparticipatie en minder communicatieadviseurs. We willen belastingverlaging en geen begrotingstekort. In al deze zinnen zou maar de stemming bederven. Gebruik geen maar in teksten die moeten deëscaleren, verbinden en verzachten. Maar is de knuppel in het hoenderhok.
In de blog van gisteren kwam maar precies één keer voor. In de zin: ‘Ik hoor ze zachtjes praten (…), maar ik versta ze niet.’ Dit is een normaal gebruik van het woord maar. En u merkt het: maar maakt de situatie spannender. Het benadrukken van tegenstellingen is in verhalen nodig, anders wordt het een slappe boel. In politieke teksten wil je dat juist niet. Daarom zijn politieke teksten zo saai mogelijk. Ze zijn het meest effectief als de oppositie in slaap valt.

Dit bericht is geplaatst in communicatie en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.