Eigenliefde

‘Gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen’, zei mijn moeder op het moment dat ik als kind op het beslagen keukenraam mijn naam schreef. Het was volgens haar een vorm van misplaatste eigenliefde je naam te vereeuwigen in het openbaar. Denk nu niet dat je zo belangrijk bent, was de boodschap.
Mijn moeder tilde heus niet zo zwaar aan haar pedagogische interventie en wilde in de eerste plaats dat we ophielden het raam te bevuilen. Behalve dat ik mijn naam schreef, maakte ik een tekening in de condens, of drukte ik mijn lippen af, of ik speelde boter-kaas-en-eieren met mijn broertje. We hielden pas op als het beslagen raam een natte warboel was van vegen en vlekken en er geen eer meer aan te behalen viel.
Uren na het eten was de condens van de grote ruit getrokken en zagen we pas welke ravage we hadden aangericht. Als bij geheimschrift zagen we onze namen in vette vingers terug en onze tekeningen in de vuile vegen van kozijn tot kozijn.
Ook het gezegde bleef achter als een morsig spoor in mijn geheugen. Niet zomaar laat ik nog mijn naam achter op een schutting, een wc-deur, een schoolbank of in de mergelruïne van Valkenburg. Dat was immers het werk van gekken en dwazen.
En nog elke dag denk ik terug aan deze les in bescheidenheid. In het stadhuis waar ik werk, heeft de architect zijn initialen op alle mogelijke plekken laten aanbrengen. In het hele ontwerp, in het beton van de fietsenstalling, in de vorm van de ramen, zelfs recht tegenover de closetpot van elke wc op alle verdiepingen van de B-vleugel is de C en de D van Cees Dam op de witte tegels te vinden in gouden elkaar overlappende cirkels. Een eigen eerbetoon aan de geniale man die na de Stopera in Amsterdam ook het stadhuis van Almere in al zijn bescheidenheid bereid was te bouwen. Mijn moeder had gelijk.

Dit bericht is geplaatst in communicatie en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.