Zelfoverschatting

Het overkwam me nogal eens dat ik een te hoge dunk had van mijn eigen kwaliteiten. Het terrein waarop dat het meeste gebeurde, was het voetbalterrein. Daar dacht ik elke tegenstander aan te kunnen, elk duel te kunnen winnen en als de kans zich voordeed ook nog wel een goal te kunnen maken. Ik deed daar niemand kwaad mee. Mijn ploeggenoten lachten mij hoogstens minzaam uit.
Al een stuk schadelijker was de periode in mijn leven dat ik begon te beleggen. Dat kon iedereen. En dus ik ook. Een briljant beleggingsplan had ik. Maar binnen een jaar was ik een groot deel van mijn spaargeld kwijt. En dat speelde nog ruim voor de crisis, zeg ik er in mijn nadeel bij. Van deze zelfoverschatting had niemand last. Sommigen hebben zelfs goed aan mij verdiend. Ik was de enige die er slecht van sliep.
Het overkwam me ook op mijn werk. In het verleden nam ik wel eens iemand aan, waarvan iedereen vond dat er een steekje aan los zat. Dat zag ik dan ook wel, maar ik was er van overtuigd dat ik met mijn managementkwaliteiten zo’n medewerker wel weer productief kon krijgen. Elk mens heeft immers talent. Je hoeft iemand alleen maar in zijn kracht te zetten, zo was mijn opvatting.
Dat was de meest schadelijke vorm van zelfoverschatting. Het enige talent dat de medewerker in kwestie bleek te hebben, was precies te willen doen wat hij niet kon. Daar had iedereen last van en uiteindelijk stond er niemand meer in zijn kracht.
Dat zou mij niet meer overkomen. Er hebben zich al zoveel coaches en therapeuten mee bemoeid. Ik heb mijn leergeld betaald. Ik ben een bescheiden voetballer, ik heb geen geld meer om te beleggen, en ik beschik nu over zoveel zelfkennis dat ik mijn grenzen heel goed ken. Overschatting is een mannentrekje, zeggen ze, en mannen zijn hardleers.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.