Suffen

Ik rijd na het eten naar de Noordoostpolder. Het is warm en benauwd. Een fles water staat binnen handbereik en elke vijf minuten neem ik een slok. Het is niet druk op de A6. De cruise control kan aan. Het landschap glijdt langs me heen. Het geluid van de auto wiegt mij in slaap.
Even overweeg ik de parkeerplaats vlak voor de Ketelbrug te benutten om mijn ogen even dicht te doen, maar ik doe het niet. Ik zet de radio aan. Ik tel de achtentwintig windmolens op de dijk en rijd over de brug de polder in. Ik vergeet af te slaan bij Nagele en neem dan maar de langere weg via de snelweg. Ik voel hoe mijn ogen zwaar worden.
Rond half acht kom ik aan bij het bejaardenhuis in Marknesse. Ik loop via de achterdeur naar binnen. Het is stil in huis. Beneden tref ik niemand. Op de eerste verdieping hoor ik een televisie achter een deur. Ik klop zachtjes aan bij mijn moeder en stap naar binnen. Ze zit in één van de twee fauteuils met de voeten omhoog. Het is een grijs mensje in een veel te grote stoel. Ze kijkt me met kleine oogjes aan. ‘Oh, ben je er al? Ik zit hier net een beetje te suffen.’
‘Blijf dan nog maar even suffen’, zeg ik, ‘de anderen komen toch pas om acht uur.’ Ik zak in de fauteuil tegenover haar en pak er een keukenstoel bij om mijn voeten op te leggen. ‘Ik wil de ogen ook wel even sluiten.’ Ze vindt het prima.
Het is onwennig om niet te praten als je nog maar net binnen bent, maar we doen allebei onze ogen dicht. Ik hoor de geluiden op de gang en af een toe een auto die voorbijgaat. Verder is het stil. Ik vergelijk de korte ademhaling van mijn moeder met mijn eigen diepe zuchten als van een oude man. Daar zit ik dan, denk ik, nu al knikkebollend in het bejaardenhuis. Een kwartier later word ik wakker. Het is tien voor acht. Ik kijk naar mijn moeder. Ze doet haar ogen open. ‘Dat was heerlijk’, zegt ze.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.