Fors

Het was vrijdagmiddag. In de trein van tien over vier van Amsterdam naar Almere was het een kwestie van tijd dat ik mijn vierzitter zou moeten gaan delen met anderen. Een kleine grijze vrouw riep: ‘Peter, hier zijn nog twee plekken bij elkaar.’ Zij ging alvast bij het raam zitten en wachtte samen met mij op Peter.
Daar kwam hij aan. Hij torste een enorme buik met zich mee en kwam in waggelende tred op ons af. Alleen al zijn dijbeen was dikker dan ik. De vrouw was tegenover me gaan zitten, dus Peter had twee mogelijkheden: Naast mij of naast de vrouw. In gedachten kruiste ik mijn vingers en ik had geluk. ‘Zal ik gezellig naast je komen zitten’, zei hij tegen zijn reisgenoot en ik keek toe hoe hij zich naast haar wurmde en driekwart van de bank in beslag nam. Hij maakte nog een grap: ‘Als je wilt dat ik dichter tegen je aankruip, dan zeg je het maar.’ De vrouw zat geplet tussen Peter en het raam en kon geen kant meer op. Toch kon ze er om lachen.
Nu ze allebei zaten, rook ik de geur van pizza en knoflook. Ik keek naar de mollige handen van de man en ik zag de tomatensaus nog aan zijn nagels zitten. ‘Nu heb ik eindelijk de Westerkerk gezien’, zei de vrouw, ‘gek dat ik dat niet eerder heb gedaan.’ Ze haalde haar digitale camera te voorschijn en samen met Peter besprak ze de plaatjes die ze vandaag hadden gemaakt. ‘Deze is mooi’ En ‘deze is ook mooi’. Ik zag de foto’s niet, maar nooit zei Peter of de vrouw dat iets mislukt was, of vaag, of lelijk. Elke foto was zonder uitzondering ‘mooi’.
Ze babbelden over de nieuwe smartphone van haar en over wat er mis was met die van hem. Over Amsterdam, over Almere en over niets bijzonders, maar in alles wat ze zeiden zat een lotsverbondenheid die ik niet te pakken kreeg. Misschien was het gewoon een stel, maar zo gewoon was dit stel niet.
In Almere Muziekwijk moesten ze eruit. ‘Je moet zo opstaan, Peter’, zei de vrouw, ‘begin maar eens vast’. De man gooide zijn hele gewicht naar voren om het zwaartepunt precies boven zijn knieën te krijgen en in één beweging stond hij rechtovereind. ‘Dat viel mee’, zei hij, ‘in één keer goed.’ Ik keek ze na terwijl ze samen het perron op liepen. Hij liep verkeerd. Zij wees hem de weg. Daarna verdwenen ze. Misschien zou ik ze nooit meer terug zien. Ik keek naar de lege stoelen voor me en rook de pizza nog, als een signaal uit een andere wereld.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.