Bach

Bach kijkt me wat dromerig aan vanaf de cd-hoes van de Bigger Bach Set. Zijn wat afhangende hondenogen lijken niet op iets of iemand gericht. Hij maakt geen contact, lijkt eerder verdwaald in zijn hoofd, gegrepen door een herinnering, een ver verlangen, misschien een vrouw. Of hij doolt door zijn eigen muziek. Terwijl hij poseert voor een portret, wandelt hij in gedachten langs de maten van zijn nieuwste compositie.
Ach muziek. Jaloers ben ik. Wat een gave die taal te spreken van toonladders en triolen, driekwartsmaat, kwintetten, allegro en andante, drie maten rust en een slotakkoord. Hoe rijk je te kunnen uitdrukken in tempo, toon en melodie. Hoezeer mis ik het talent voor die taal. Ik luister naar een breiwerk van noten als een geheimschrift dat me ontroert of onverschillig laat.
Ooit, bijna dertig jaar geleden, las ik een boek met de titel Gödel, Escher, Bach van Douglas R. Hofstadter. Het ging over wiskunde, repeterende patronen en fuga’s. Voor schoonheid bestaat een formule. Dat is het enige dat ik er van heb onthouden. Het boek staat nog in mijn boekenkast als een relikwie uit mijn studententijd. Als ik het van de plank haal, ruik ik het stof van toen en herinneren de koffievlekken aan de uren van studie aan de keukentafel. Ik blader er doorheen en zie de vergelijkingen en de concepten weer, net zo strak en onherroepelijk als de compositie waar ik op dit moment naar luister.
Als student dacht ik dat ik tijd genoeg had om het allemaal nog te ontdekken. Nu, bijna dertig jaar later leg ik me er bij neer dat er terreinen zijn die voor altijd onbereikbaar en onbekend zullen blijven. Ouder en niet veel wijzer luister ik op een maandagavond naar Bach, ik zie zijn dromerige blik op de cd-box en van alles dat er te begrijpen valt, snap ik alleen de melancholie.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.