Afstand

Terwijl de optocht zonder ons door de straten van Beumerwald trekt, zit ik op de vijfde verdieping van de A-vleugel van het stadhuis in Almere in een vergadering. ‘Het ergste dat je kunt overkomen, is spijt’, zei een vriend van mij ooit toen we, bijna acht jaar geleden, naar Almere vertrokken. En daar moesten we toen allebei hard om lachen.
Ik probeer me te concentreren op de Jaarrapportage van de Ombudsman, maar ik denk aan de fanfare van Arensgenhout, de carnavalswagens, de jury en de verkeersregelaars. Onze vaste optochtgroep zal nu wel met de bolderkar vol bier en apfelkorn zijn aangekomen bij het Heukske, halverwege de tocht, aan het begin van de Raadhuisstraat. Ik zie op de klok in de werkkamer dat het net half drie is geweest.
Ik moet bij de les blijven, maar mijn hersens zijn verpakt in een dikke wollen deken en mijn wenkbrauwen zijn diep over mijn ogen gezakt. Er loopt een strakke band over het voorhoofd om de boel bij elkaar te houden. Hoezeer ik me ook gedragen heb het afgelopen weekend, een feestje van ongeveer dertig uur aan één stuk, zelfs met de rem erop, gaat niet in de koude carnavalskleren zitten.
Het lijkt een eeuwigheid geleden dat ik naar de revue keek, dat ik meezong met het vastelaovendleedje: ‘Wao zien die hendjes, ik bin ze kwiet.’, dat we naar de proclamatie hebben geluisterd van caféprins Huub den Eersten van De Trepkes. Het lijken rituelen uit een andere tijd in een ver vreemd land.
Nu, op ditzelfde moment, tweehonderd kilometer verderop, werpt het jeugdprinsenpaar het volk langs de kant van de straat, haar snoepgoed toe. Hier in het stadhuis werken we ons zakelijk en serieus door de agenda. Er is niets dat lijkt op gisteren. Geen alaaf na elk agendapunt of een Buutemars vlak voor de rondvraag. We zijn weer keurig afgeschminkt.

Dit bericht is geplaatst in verbinding en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.