Mist

Ik rijd tegen het eind van de avond over de A6 naar huis. Het is mistig. Het begint met sluiers, die zich samenvoegen tot een dikke deken, als ik over de Ketelbrug rijd. Soms is er even zicht, dan word ik weer verblind door mijn eigen koplampen, die niets anders zichtbaar maken dan een muur van damp. Voorzichtig rijd ik door deze wolken van sfeerlicht, die zich verdunnen en verdichten, vertrouwend op een weg die er moet liggen maar die ik niet kan zien. In deze verstilde wereld ga ik voort, als enige, niemand achter me noch voor me, die me kan aansporen of leiden. Ik houd mijn ogen gericht op de witte doorgetrokken streep langs de weg, als mijn richtsnoer en kruimelpad naar huis.
Mist is het meest poëtische weertype dat er bestaat. Het isoleert me van de anderen en houdt me gevangen in mijn eigen universum. Wat vanzelfsprekend is, is niet langer zichtbaar. Afkomst en bestemming geven geen houvast meer. Elke ervaring is meteen een herinnering. En dan rest slechts de verbeelding. Uit het niets komen de demomen in de vorm van ‘witte wieven’, die me verleiden mijn pad te verlaten en te verdwalen.
Dichters hebben het liever over nevel, omdat dat woord een mooiere klank heeft dan mist. Maar nevel is iets anders dan mist. Naar nevel kan ik kijken. Dat zijn de zachte doorzichtige dekens boven een weiland of een meer. Mist is veel angstaanjagender. Mist is de afkorting van mystificatie en mysterie en de overtreffende trap van mis.

Dit bericht is geplaatst in schrijven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.