Over

De oude man zit aan de keukentafel terwijl ik zijn keukenkastjes schoonmaak en de inhoud controleer op de houdbaarheidsdatum. Deze zaterdag is de jaarlijkse schoonmaakdag in het verzorgingshuis. De kinderen van de bewoners zijn er om de kamer van hun vader of moeder een extra beurt te geven. Mijn moeder heeft daar geen behoefte aan. Ik word ingezet bij haar buurman.
De man is in de tachtig en komt uit een gezin van twaalf kinderen, zo vertelt hij. Zijn broers en zusters zitten in het buitenland. Hij heeft het over Singapore, Sidney, Bali, en hij wijst me op een foto op de kast, waar zijn broer uit Canada op staat. ‘Hij heeft een boerderij zo groot als de provincie Utrecht.’
Ik vind een zakje kroepoek, houdbaar tot augustus, en gooi het in de prullenbak. Hij protesteert: ‘Zo’n zakje heb ik gisteren nog gegeten, en kijk, ben ik ziek geworden?’ ‘Vooruit dan’, zeg ik. Ik leg het zakje weer terug in de kast. ‘En deze Melba-toast uit 2013 dan?’
Hij vertelt dat hij hier nu anderhalf jaar zit. Hij heeft dertig jaar op een boot gewoond. Aan de wand hangt een foto van het schip. ‘Dat heb ik vlak na de oorlog in Amsterdam gekocht. Dertig meter lang en zes meter breed. Het ging vijf keer over de kop toen ik het verkocht.’ Hij was aardappelhandelaar geweest. Ik vraag of hij mijn vader ook gekend heeft, maar nee, mijn vaders aardappelen heeft hij nooit gekocht. ‘Mijn vrouw woont in een ander tehuis. Zij is in de war. We zijn eigenlijk gescheiden van tafel en bed.’
Het gesprek valt stil. Achter in het derde keukenkastje tref ik een ongeopend pakje Cup-a-Soup aan met een houdbaarheidsdatum tot mei 2006. ‘Dat moet nog van de vorige bewoonster zijn geweest’, zegt hij, ‘volgens mij was die vrouw nogal zuinig.’ Het verdwijnt in de prullenbak. Er blijft weinig over.

Dit bericht is geplaatst in samenleven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.