Ongeluk

Eerst zag ik het blauwe zwaailicht. Toen ik dichterbij kwam, zag ik de traumahelicopter als een reuzeninsect in de middenberm staan, knap geland tussen de jonge bomen op zo’n vijftig meter van het ongeluk. De geel-rode machine stond er verlaten bij en glom als op een open dag van de hulpdiensten. Een man met hond wierp nieuwsgierig een blik in de cockpit.
Het gebeurde maandagochtend op de busbaan bij de Therese Schwartzestraat in Almere, in het gebied dat Tussen de Vaarten heet. Er stond een grote groene autobus van Connexxion. Daar omheen telde ik vier politieauto’s en twee ambulances. Er lag een fiets met een dubbele fietstas wat slordig op de stoep bij het stoplicht. Er stonden mensen te kijken. Het was min of meer een oploopje in een lange rij van tweetallen, drietallen, eenlingen, meest ouderen, weinig kinderen. Mogelijk hadden ze in de bus gezeten, kwamen ze net langs of ze woonden in de buurt. Wat opviel: zij spraken niet. Er stonden misschien vijftig mensen bij elkaar, maar het was stil als bij een openluchtmis. Ik zag niet waar ze naar keken, want waar het om ging was voor mij aan het zicht onttrokken.
Met het beeld van al die zwijgende mensen op een rij, fietste ik verder. Ineens moest ik denken aan het politiekoppel dat de opdracht zou krijgen ergens in deze stad bij een huis aan te bellen om te vertellen wat er was gebeurd. Vanaf vandaag zou voor iemand het leven nooit meer hetzelfde zijn en dat andere leven zou beginnen met die agenten op de stoep.
Veel later die dag las ik dat een twaalfjarige jongen onder de bus was gekomen. Hij had het overleefd maar was ernstig gewond. Ik kon me daar geen voorstelling van maken. Ik zag alleen maar die gele glimmende traumahelicopter, zwijgende mensen langs een busbaan en twee politieagenten aan een onbekende deur.

Dit bericht is geplaatst in samenleven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.