Offer

Er staat in het Stedelijk Museum in Den Bosch een installatie, die bestaat uit maquettes van bekende oorlogsgebieden en rampplekken, zoals Fukushima, Oekraïne, de kledingfabriek in Bangladesh. In en rond deze maquettes woont een grote kolonie zwarte mieren.
De kunstenaar wil laten zien dat mieren hun bestaan in dienst stellen van een hoger ideaal en hun leven offeren voor het voortbestaan van de gemeenschap. Vandaar al die killing fields als decor.
Dat geldt ook voor de menselijke slachtoffers van oorlogen en rampen, zo demonstreert de kunstenaar. Een kledingfabriek stort in, een gebouw wordt veroverd, een kerncentrale lekt, er zijn duizenden, soms miljoenen doden, maar de mensheid gaat weer verder.
Mensen zijn niet meer dan mieren, slechts in dienst van het voortbestaan van de soort. We verpletteren elkaar, buiten elkaar uit en werpen de lijken in een hoek, als bouwmateriaal dat nog van pas komt. Vervangbaar, een vingerknip in de eeuwigheid, een vonk dat het grote vuur brandend houdt.
Het individu offert zich op. Na een ramp komen nieuwe veiligheidsmaatregelen, betere opleidingen, strengere wetten, hogere dijken. Na oorlog komt vrede. Het individuele leed is onverdraaglijk, maar het is bijzaak, want er is een hoger doel.
Geen mier die zich daar druk over maakt; zij is geprogrammeerd om zich op te offeren. Ook een mens offert zich op als hij dat nodig vindt. Er is immers altijd wel een ideaal om voor te sterven.
Wat de kunstenaar ons wil vertellen, is dat we ons elke dag moeten verhouden tot het leed van soortgenoten. En dat dat erg lastig voor ons is, want in tegenstelling tot de mier, zijn we in staat tot schaamte, schuldgevoelens en empathie.
We gaan altijd weer door – anders is het offer voor niets geweest – maar we gaan steeds krommer lopen.

Dit bericht is geplaatst in samenleven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.