Malaria

Op Kerstavond sprak ik iemand die werkt bij een groot farmaceutisch bedrijf. Hij zei dat ze als één van de eersten een vaccin tegen ebola hadden ontwikkeld. Ze liepen echt op de anderen voor. ‘Het was eigenlijk vrij eenvoudig’, zei hij, ‘ebola is een griepvirus. We weten hoe we dat moeten aanpakken.’ Hij vond het gek dat mensen zich zo druk maken over ebola.
‘Omdat er mensen dood aan gaan’, zei ik met enige verontwaardiging. In mijn herinnering kwamen meteen de beelden van de 555-campagne weer terug; van de verplegers in witte pakken en de stervende man op straat. Ik zag geen reden om me daar niet druk over te maken.
Hij keek me vol mededogen aan. ‘Weet je hoeveel mensen er aan ebola zijn overleden?’, vroeg hij. Ja, dat wist ik. Ik had dat net in Trouw gelezen. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie waren het er inmiddels meer dan 7500. En in Sierre Leone kwamen er nog steeds elke week 400 besmettingen bij. Ik smeet hem de getallen voor de voeten.
‘Ja, dat is allemaal heel erg’, zei hij, ‘maar het is me nogal een selectieve verontwaardiging. Het staat bijvoorbeeld in geen verhouding tot malaria. Daar gaan elke jaar een half miljoen mensen aan dood.’
Mijn mond viel open. ‘Malaria? Zoveel? Daar hebben we toch allang medicijnen voor?’ Maar dat bleek helemaal niet zo te zijn. Er is van alles mogelijk om malaria te voorkomen, maar als de malariamug je te pakken heeft gehad, is er geen vaccin en kun je er aan doodgaan. Meer dan 500.000 mensen per jaar! Tien voetbalstadions vol!
In dit Kerstgesprek had ik daarna niet veel meer in te brengen. Het was duidelijk dat mijn algemene ontwikkeling tekort schoot. Als het over de toestand in de wereld gaat, ben ik ook maar een simpel schaap in de kudde, afhankelijk van wat de media mij als dagelijks nieuws te bieden heeft. Over malaria heb ik het afgelopen jaar geen woord in de krant zien staan.

Dit bericht is geplaatst in samenleven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.