Ebola

De man ligt naast een modderpoel op een onverharde weg. Hij draagt een T-shirt en een korte broek, meer niet. Zijn linkerbeen komt trillend omhoog. Hij trekt zijn rechterbeen iets op en in een vreemde draaiing van zijn bovenlijf zie ik de pijn door zijn lichaam trekken dat siddert van de koorts.
Heel even tilt hij zijn hoofd op en misschien ziet hij dan nog vaag de cameraman die op veilige afstand staat en op hem inzoomt. Het hoofd zakt achterover en dan is de scene voorbij. Ik zie in een volgend shot een lijkzak in een kuil verdwijnen en hoe het spotje eindigt met giro 555.
Dit beeld gaat niet van mijn netvlies. Het komt ergens uit een West-Afrikaans land. Terwijl mensen met een ruime boog om hem heenlopen, sterft een man op straat. Een man met een beroep, een timmerman, een onderwijzer of misschien één van de eerste hulpverleners, besmet en reddeloos verloren.
Een echtgenoot en vader, die zijn vrouw en kinderen al heeft begraven. Of misschien heeft hij ze gered door niet meer thuis te komen, ze van een afstand toe te roepen dat ze uit zijn buurt moesten blijven en heeft hij ze daarna verlaten. Misschien vindt hij, liggend op de weg, nog troost in de gedachte dat hij zijn gezin voor de ziekte heeft behoed.
De hoge koorts verlamt zijn geest, zijn lichaam staat in brand, hij proeft het bloed in zijn mond. Misschien denkt hij aan zijn vader en zijn moeder, aan zijn jeugdvrienden, het voetbalelftal, aan zijn vrouw en kinderen. Nog één keer ziet hij zijn leven aan zich voorbijtrekken. Zijn handen klauwen in de modder. Hij staart naar de grauwe hemel, terwijl hij zich vastklampt aan de aarde.
Als hij de cameraman heeft gezien, weet hij dat er nog iemand naar hem kijkt en zijn diepste ellende zal zien. Maar hij weet niet dat ik dat ben. Zondagavond, in de pauze van de voetbalwedstrijd Nederland-Letland.

Dit bericht is geplaatst in samenleven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.