Boosheid

Wat is een geoorloofde periode van frustratie, teleurstelling en woede? Dat is de vraag die bij mij opkomt, als iemand mij vertelt over een beslissing die een jaar geleden werd genomen en die allang niet meer is terug te draaien. De frustratie zit diep. Hij is zoveel deskundiger, zoveel verstandiger, had een veel beter plan, maar kreeg toch geen gelijk. Hij spreekt er schande van. Hij keert zich af, wil er niets meer mee te maken hebben. Hij is boos en blijft boos.
Ik snap het wel en ik snap het niet. Ik haal mijn schouders op. Ach, het had anders gekund, maar het is gebeurd. Het is inmiddels een jaar geleden, we moeten ook weer samen verder. ‘Waar maak je nu zo druk over?’, vraag ik hem, en: ‘Hoelang ben je van plan boos te blijven?’ En dat maakt hem nog veel bozer. Dat klinkt hem als onverschilligheid in de oren. ‘Snap je dan niet, hoe stom/belangrijk/verschrikkelijk (kies maar) dit is?’
Het uiten van boosheid kan bevrijdend werken. Razen en tieren tot de tranen je in de ogen springen, geeft een adrenaline-kick. Maar boosheid is op de lange termijn een ziekmakende toestand; hoge bloeddruk, maagzweren, verkrampte darmen, de gal die spuwt. Permanente boosheid stuit bovendien op onbegrip en maakt je tot een onaantrekkelijk mens. De wereld die in het begin nog begripvol was, wordt als vanzelf vijandig. Er ontstaat afkeer, isolement en eenzaamheid.
Hoelang mag je boos blijven? is daarom een relevante vraag. Wat kunnen we redelijkerwijs afspreken, zodat we boosheid kunnen accepteren als een tijdelijke toestand van ongemak?
Ik stel voor: veertig dagen! Dat is de traditionele periode van rouw die men vroeger in acht nam als er iemand was overleden. Een weduwe liep veertig dagen in het zwart, zodat iedereen wist dat ze in de rouw was. Veertig dagen is een Bijbelse periode tussen twee toestanden. Na veertig dagen keer je terug uit de woestijn en begin je gelouterd aan iets nieuws.

Dit bericht is geplaatst in samenleven en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.