Kathedraaltaal

Ieder vak zijn eigen taal. Wie geen kunstgeschiedenis heeft gestudeerd en de kathedraal van Antwerpen binnenloopt, weet niet wat hij ziet. Ik zie weliswaar hetzelfde als de kunsthistoricus, maar ik kan het niet benoemen. Ik herken hoogstens iets van de katholieke kerk van mijn jeugd: preekstoel, orgelkast, tabernakel, de zijbeuken en het middenschip. Gebruikelijke woorden als pilaar, kerkbank, sacristie, biechtstoel en altaar geven mij nog richting. Maar dan houdt het wel zo ongeveer op.
Men heeft er 169 jaar over gedaan om de kathedraal te bouwen, zegt de reisgids. Veel woorden zijn in die tijd uitgevonden, weer verloren gegaan en soms in marmer gebeiteld. De taal van de kathedraal evolueert met de bouw. Als de eerste bouwopzichter nog spreekt van de dakruiter, zal zijn opvolger liever praten over de vieringtoren. En de volgende heeft het misschien over de gevouwen vloer of de getrapte kap, terwijl hij de honderdjarige blauwdruk er nog eens bijpakt.
Het bouwgilde zal moeite hebben gehad de bouwmeesters te volgen in hun instructies. Misschien heeft het niet voor niets 169 jaar geduurd, omdat er steeds overleg nodig was over wat er nu precies bedoeld werd met bundelpijler of gewelfrib. Misschien had het gilde wel een eigen communicatieafdeling die de verbinding moest leggen tussen de leiding op de Antwerpse grond en de beitelaars in de klokkentoren.
Ik zie voor me dat de communicatiemedewerkers klimjongens waren, die boven bij de voormannen een briefje moesten afgeven of een verse tekening. In de veertiende eeuw was communicatie nog een gevaarlijk beroep. Tegelijk met het gebouw ontstond zo een kathedraal van taal. Ik kan er niet genoeg van krijgen: kruispijler, scheiboog, engelentroon, koolbladkapiteel, voorhangsel, timpaan… Verzin er zelf maar woorden bij: fantoomfaçade, ellebogenzwerk, duivelsoren, overgangsornament, inscriptielandschap… Heerlijk!

Dit bericht is geplaatst in communicatie en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.