Geurenblind

Ik had ooit een collega met een lichaamsgeur die je de adem benam. Als ik daar een vergadering mee had, dan zorgde ik ervoor dat die niet te lang duurde. Het was of er altijd een grote natte hond in de hoek lag met een ernstige huidaandoening. Tijdens de vergadering hield ik zoveel mogelijk mijn koffiebekertje onder mijn neus om de geur te maskeren en het bewustzijn niet te verliezen.
Zo iemand heeft toch ook nog een vriend of een vriendin, dacht ik toen. Zeg er dan eens wat van! Het kon natuurlijk dat die van die vochtige rattengeur hield en niets liever wilde dan zich daar in te wentelen, maar meer waarschijnlijk was dat de liefde geurenblind had gemaakt. Je kunt overal aan wennen.
Eén keer heb ik een collega gewezen op zijn persoonlijke hygiëne, maar ik stotterde en de juiste formulering vond ik niet. ‘Zeg, je stinkt nogal’, was niet erg diplomatiek. Of: ‘weet je dat je nogal een doordringende geur om je heen hebt hangen’ was al beter. ‘Zou je de volgende keer een goede deodorant willen gebruiken’, was subtiel. Maar het bleef pijnlijk. Het slachtoffer kreeg een rood hoofd en stotterde wat terug. ‘Is dat zo? Goh, dat ik had ik helemaal niet door. Ik zal er op letten. Dank je wel!’ Hij ging er snel vandoor en sindsdien ontliep hij me alsof ik zelf stonk.
Daarna heb ik het niet meer gedaan. Ook bij de collega met de natte hond heb ik het nooit ter sprake gebracht. Ik probeerde ontmoetingen te vermijden en zoveel mogelijk over de telefoon te doen. Smoesjes genoeg die eindigden met: ‘ik bel je straks wel even.’ En zo bleef nog jarenlang de heikele kwestie in de hoek liggen. Niemand sprak erover. Lafaards waren we!
We haalden allemaal opgelucht adem toen ze een andere baan vond.

Dit bericht is geplaatst in communicatie en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.