Beeldtaal

Ik heb net een telefoontje gehad en heb het geluid van de tv uitgezet. Als ik telefoneer loop ik altijd heen en weer. Dat ziet er onrustig uit, maar daar gaat het nu niet om. Nu zit ik weer op de bank. Ik kijk naar de reclame en zie kleine stomme filmpjes, maar ook zonder geluid weet ik waar het over gaat.
Na een paar van die filmpjes, let ik op andere dingen. Ik tel de shots van een autoreclame. Een auto rijdt door een bergachtig landschap. Je ziet eerst een bovenschot, dan eentje van voren en de camera draait helemaal om de auto heen. Dan een close-up van de grill, de draaiende wielen en een koplamp. Dan nog de binnenkant, het dashboard, enzovoort. Een invalshoek is nog geen seconde in beeld. De camera verandert vaker van standpunt dan ik met mijn ogen kan knipperen.
In de volgende reclame wordt een toneelstuk opgevoerd. Een familie gaat aan tafel. Ik tel de hoeveelheid camera’s. In een verhaaltje van twintig seconden, zijn er wel twintig camerastandpunten. Hoevaak zouden ze deze scene hebben gespeeld, om alle shots te kunnen maken?
De beeldtaal is uitbundig. Vergeleken met schrijftaal zijn de overallshots nog constructies met bijzinnen en bijvoeglijke naamwoorden, maar als het tempo omhoog gaat, zijn het telegramteksten met woorden in hoofdletters en uitroeptekens als in stripverhaal.
Dan komt een pratend hoofd in beeld. Een man in een witte jas in een laboratorium. Het is de deskundige, zo herken ik hem. Hij weet waar hij het over heeft en maakt een betrouwbare indruk. Zonder geluid heb ik tijd om op zijn ogen te letten. Gelooft hij zelf wel wat hij zegt? Als hij zijn ogen naar rechtsboven beweegt, dan verzint hij het, als hij naar linksonder gaat, dan twijfelt hij.
Zonder geluid valt de deskundige door de mand.

Dit bericht is geplaatst in communicatie en getagd , , . Bookmark de permalink. Reacties en trackbacks zijn beide momenteel gesloten.